Zacht geel valt tussen de kieren van de zwarte plastic zakken waarmee de grote ramen aan de achterzijde van ons huis zijn afgeplakt.
Het is 08:00 uur in de ochtend. Ik lig in mijn eentje in het tweepersoonsbed dat tegen de langgerekte muur van onze spierwit geschilderde slaapkamer staat.
De plastic zakken weren het felle middaglicht dat zich over een paar uur weer energiek naar binnen wurmt. Duizenden glinsterscherven die rondsprongen in mijn hoofd. Mijn partner bedacht deze oplossing.
Met de afstandsbediening zet ik mij zelf wat rechterop. Ik kijk naar mijn benen die twee lange wallen vormen onder het lichtgroene dekbed van onze nieuwe boxspring. Ik stel mij voor dat kaboutertjes van de ene kant van het bed naar de andere kant moeten komen, deze enorme hindernisbaan nemend. Ik grinnik. Mijn verbeelding speelt enorm op.
Toen ik gisteravond mijn ogen sloot, kwam de licht eikenhouten laminaat vloer in een sneltreinvaart op mij af. De eerste keer dacht ik dat ‘ie mij op zou slokken. De planken stopten net voordat ze mijn gezicht raakten. Toen ik ervan wegkeek, kwamen ze op een andere plek weer pijlsnel op mij af.
Het beeld ging niet weg.
De spookfiguren ook niet.
De vaalbruine figuren van de licht doorlatende crèmewitte gordijnen, die we overkochten van de vorige bewoners, zie ik nu weer als bloemen. Vannacht waren het wezens met monstergezichten die recht op mij afvlogen. Dementors uit de boeken van Harry Potter, die zwarte, skeletachtige ijle wezens die rondfladderen en al je energie uit je zuigen.
Kut, corona.