bayhagebeek

  • Stem

    Het verpleegtehuis, ook wel Gasthuis genoemd, staat midden in een kalme dorpskern in Gelderland. De rust die er buiten heerst, contrasteert met de onrust in de hoofden van de bewoners van de psychogeriatrische afdelingen. Voor het gebouw hangt al maanden een groot spandoek met daarop een dankwoord voor de dorpelingen die tijdens de corona pandemie talloze acties voor de bewoners van het Gasthuis in het leven riepen.

    Het regent zachtjes, een trieste voorbode van de melancholie die wij als bezoekers doorgaans voelen als we het pand binnengaan of verlaten.

    Mijn middelste zus loopt naar de ingang toe waar ik op haar sta te wachten: ‘Joeeeehoeeee, sorry hoor, ik reed een heel stuk achter een tractor. Nou ja, mam zal het toch wel niet in de gaten hebben dat we te laat zijn. Haha’.

    Ik trek een gek gezicht, maar kijk ook even snel om mij heen. 
    ‘We schreeuwen niet in het openbaar’, de stem van mam in mijn hoofd. Mijn zus hoort die ook. We spraken daar laatst over samen. De stem vergezelt ons te vaak in ons dagelijks leven, hij irriteert ons mateloos.

    De stem die zei dat we onze problemen niet met anderen hoefden te bespreken, de vuile was niet buiten moesten hangen en dat we alles zelf zouden oplossen. De stem die we nu gruwelijk missen.

    Het is opgehouden met regenen. Er komt wat zon door. Voorzichtig schuifelend loopt een man naar buiten, schuin leunend op zijn wandelstok. Hij blijft even staan en richt zijn gezicht naar de zon.


  • Woorden

    ‘Onze Berb zwom altijd graag, net als ik’, zegt mijn moeder tegen de twee verzorgenden die haar klaar maken voor de douche. Ze gebuikt de verbastering van mijn oude naam. Mijn nieuwe blijft niet hangen. Dat vind ik goed zo.

    Ze heeft een onverwacht helder moment. Mijn moeder vertelde altijd al veel verhalen over vroeger en daarom kan ik haar gelukkig nog altijd behoorlijk goed volgen, zelfs nu ze steeds meer dementeert.

    Ik haak energiek in terwijl ik haar hand streel: ‘Klopt mam, weet je nog dat we elke dag urenlang in het water waren op de Franse camping waar wij een ingerichte tent hadden gehuurd voor drie weken? Samen met de Schotten?’. Een bevriende familie was dat, ook met een door haar verbasterde naam.

    Mijn moeder had er wel vaker een handje van zaken anders te verwoorden dan ze waren, haar manier van omgaan met haar emoties. Die toonde ze niet makkelijk, ze liep soms zomaar weg uit een gesprek of stormde naar boven waarna we haar de hele avond niet meer zagen.

    Tegenwoordig kan ze niet veel meer anders dan dingen anders zeggen.

    ‘Wat is die vlek?’. Ze wurmt haar hand onder die van mij vandaan en wijst peinzend naar mijn bril.
    ‘Mijn fok, mam’. Weer zo’n woord.
    Ze lacht. Ik ook.


  • Stationwagen

    Mijn stationwagen, jarenlang mijn meest geliefde bezit. Lomp groot, een rijdend slagschip, zes zitplaatsen waarmee we met de band talloze keren op tour gingen.

    Ik speelde basgitaar en zong. Achteraf gezien had het weinig met zingen van doen. Het klonk aanzienlijk beter naarmate ik voor, tijdens en na het optreden meer van de cognac nuttigde die we als band op onze rider hadden gezet.

    Dat deden we om te controleren of deze wel gelezen werd, maar ook omdat de drank een prettige, zachte roes bracht. Het was een gewoonte geworden onze zenuwen achter alcoholnevels te begraven.

    Op de eerste nuchtere dag na onze allerlaatste week touren, zag ik de lichtblauwe plek pas weer die nagenoeg het hele linker achterlicht van mijn bolide verborg.

    Ik liep naar de garage waar ik de agressieve schoonmaakmiddelen bewaarde voor zeldzame klussen zoals deze. Dit was iets dat niet zomaar weggepoetst kon worden door de allesreiniger die ik in mijn keukenkastje had staan.

    Ik schaamde mij een beetje toen ik terug dacht aan het moment waarop de vlek ontstaan was. Ik deed met veel drank op wel vaker dingen die ik achteraf enigszins betreurde. Maar ook dat hoorde erbij. Onze eigen miniwereld, lachen om grappen die alleen dan en daar leuk waren. Een immer groeiende broederschap waar niemand echt tussen kwam, zelfs geen bloedmooie, gewillige vrouw.

    Het afsluitende optreden in die bewuste week vond plaats in een ruïne, middenin een stad in Duitsland. Ik weet niet waar dat bouwwerk ooit voor diende. Er zwierven punks, skins, hippies en andere muziekliefhebbers. Geen gedoe tussen groepen onderling, wel veel drank en drugs in iedereen. En herrie. Daar zorgden wij wel voor, als hoofdact.

    Nooit zal ik het moment vergeten dat ik keek naar de woest op en neer springende meute voor het podium en besefte dat ik dit, helaas, nooit meer mee zou maken.


  • Weeënstorm

    welkom op de wereld ons tweede kleine kindje mijn hart slaat nu voor altijd… welkom op de wereld ons tweede kleine kindje mijn hart slaat nu voor altijd… welkom op de wereld ons tweede kleine kindje mijn hart slaat nu voor altijd… welkom op de wereld ons tweede kleine kindje mijn hart slaat nu voor altijd… welkom op de wereld ons tweede kleine kindje mijn hart slaat nu voor altijd…

    ‘bezet’

    … … … …


  • Verloren jaar

    Ik toets de code 2019 in op het elektronische paneel om de grote glazen deur te openen.
    ‘Het is altijd het jaartal waarin we zijn’, vertrouwde een kennis mij ooit toe. ‘Dat is in zoveel verzorgingstehuizen. De bewoners weten toch niet meer in welk jaar ze leven.’

    De automatisch openslaande deur waait een penetrante geur in mijn gezicht. Een mengeling van urine en gekookt middageten. De geur vult mijn neus, maakt mijn hoofd licht. Ik huiver. Ik wil dit gevoel van walging niet voelen, niet aan haar verbinden.

    Het zijn maar twintig passen naar de gezamenlijke woonkamer. Meer dan genoeg om mij in melancholie te hullen.

    Ik kijk door het keukenraam, gespannen voor wat komen gaat.
    Aan de grote tafel haar bekende kromme rug, hoofd voorover, handen rustend op de tafel.
    Het is vredig, dit tafereel, alsof ze zo weer wat gaat doen.

    Bij de deur zwaai ik op afstand, oogcontact met een personeelslid, herkenbaar aan de metalen naamplaatjes. Zelf de ruimte inlopen, mag ik allang niet meer.

    De verzorgende, die ene die ‘altijd vrolijk’ is, fluister-aait haar wakker.

    Geloken ogen, van nat glas, staren door mij heen. Ik onderdruk de neiging om te kijken of er iemand achter mij staat.

    ’Ik ken jou niet, wie ben jij?’.

    ‘Hoi mam’, forceer ik vrolijk vanachter mijn zwarte mondmasker, ‘ik ben het, je oudste’.